
Jurisprudentie
AU0991
Datum uitspraak2005-08-16
Datum gepubliceerd2005-08-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2526 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2526 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAZ-uitkering. Juistheid medische en arbeidskundige grondslag.
Uitspraak
03/2526 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. J.A. van Ham, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 april 2003, nummer 01/907 WAZ, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 5 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ham, en waar namens gedaagde, zoals tevoren was bericht, niemand is verschenen. Ter zitting is voorts verschenen en gehoord ing. F. Bosscher, registerarbeidsdeskundige te Wijk bij Duurstede die daartoe als getuigedeskundige door appellant was meegebracht.
II. MOTIVERING
Vanaf 1 maart 1995 heeft appellant als zelfstandig caféhouder gewerkt. Op 19 augustus 1996 is hem een verkeersongeval overkomen. In verband daarmee is appellant een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is met ingang van 1 januari 1998 omgezet in een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
Bij besluit van 25 augustus 2000 heeft gedaagde deze uitkering met ingang van 25 oktober 2000 ingetrokken aangezien hij appellant met ingang van die datum voor minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ beschouwt.
Bij besluit van 4 mei 2001, verder: het bestreden besluit, is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 augustus 2000 ongegrond verklaard.
In de aangevallen uitspraak is geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant uitgaande van de datum 25 oktober 2000, de datum die thans in geding is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat appellant de voor hem geselecteerde functies kan vervullen en dat hij daarmee een zodanig inkomen kan verdienen dat hij op de datum in geding voor minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ was.
De Raad moet de vraag beantwoorden of bij de aangevallen uitspraak terecht het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
Wat betreft het medisch aspect van de onderhavige beoordeling is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellants belastbaarheid door de verzekeringsarts J.J.M. Richter in zijn rapport van 27 juli 2000 niet is overschat en dat ook de bezwaarverzekeringsarts J.P.M. Joosten terecht die belastbaarheid akkoord heeft bevonden.
De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat die vaststelling heeft berust op eigen onderzoek door de verzekeringsarts Richter en dat deze inlichtingen heeft gevraagd en verkregen van de artsen die appellant hebben behandeld. Richter heeft de psychische belastbaarheid vastgesteld overeenkomstig het oordeel van de psychiater M.H. Oeberius Kapteijn die bij appellant in november 1999 een expertise-onderzoek heeft gedaan. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts Joosten inlichtingen gevraagd en verkregen van de huisarts en de behandelend psycholoog.
Wat betreft de psychische belastbaarheid neemt de Raad voorts in aanmerking dat de door de Raad ingeschakelde deskundige psychiater G.T. Gerssen in zijn rapport van 24 maart 2005 heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met het standpunt van gedaagde met betrekking tot die belastbaarheid.
Van de zijde van appellant zijn geen medische gegevens ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. De door appellant ter zitting van de Raad vermelde klachten over bloedverlies en pijnklachten bij de anus zijn blijkens het rapport van Gerssen eerst onlangs ontstaan. Ook al zouden deze in verband gebracht kunnen worden met het ongeval uit 1996, die klachten zijn voor de op 25 oktober 2000 bestaande belastbaarheid van appellant niet van belang.
Wat betreft het arbeidskundig aspect van de onderhavige beoordeling oordeelt de Raad als volgt.
Tot de voor appellant geselecteerde en aan hem voorgehouden functies behoren onder meer de volgende functies die de Raad thans zal beoordelen.
De eerste functie is die van steksteekster uit functiebestandscode (fbc) 6231.Deze functie kent 16 arbeidsplaatsen, wordt in een werkweek van 35 uur uitgevoerd en heeft een loonwaarde van ƒ 19,54 per uur. Deze functie is 20 maanden in plaats van uiterlijk 18 maanden voor de datum in geding, te weten: op 24 februari 1999 geactualiseerd. In de lijn van zijn uitspraak van 3 februari 2004, gepubliceerd in USZ 2004, 105 oordeelt de Raad ook in het onderhavige geval dat een betrekkelijk geringe overschrijding van de periode binnen welke een functie is geactualiseerd -in het onderhavige geval twee maanden- nog niet meebrengt dat een schatting reeds daardoor voldoende realiteitswaarde ontbeert. Ook overigens heeft de Raad geen gronden gevonden om het bestaan van deze functie op de datum in geding in twijfel te trekken.
Wat betreft de markeringen in deze functie overweegt de Raad dat hij de toelichting van de bezwaarverzekeringsarts F.J.J. van Gulick op de markering bij het zitten, inhoudende dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden, omdat de functie blijkens de verwoording functiebelasting de gelegenheid biedt naar eigen inzicht zitten en staan af te wisselen, alleszins plausibel acht.
Wat betreft de markering bij het aspect aanmerkelijke tijdsdruk is de functie na lezing van de omschrijving ervan door zowel de bezwaarverzekeringsarts Van Gulick, die de tijdsdruk niet excessief acht, als de deskundige Gerssen akkoord bevonden.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting merkt de Raad op het alleszins verantwoord te achten dat de geraadpleegde psychiater Gerssen een oordeel heeft gegeven over de vraag of appellant met inachtneming van de bij hem gevonden beperkingen, voor zover liggend op het werkterrein van deze deskundige, in staat is de geselecteerde functies te vervullen, nu deze deskundige kennis heeft kunnen nemen van de omschrijvingen van de functies en van de belasting die optreedt in die functies.
De Raad is van oordeel dat deze functie voor appellant geschikt is.
De tweede functie is die van printplatenmonteur uit fbc 8538. Deze functie kent 14 arbeidsplaatsen, wordt in een werkweek van 39 uur uitgevoerd en heeft een loonwaarde van ƒ 19,72 per uur. De functie is in november 1999 -dus tijdig- geactualiseerd en kent geen markeringen op de aspecten waarop appellant beperkt is.
Ook deze functie is naar 's Raads oordeel voor appellant geschikt.
De derde functie is die van productiemedewerker subassemblage uit fbc 9017. Deze functie kent 27 arbeidsplaatsen, wordt uitgevoerd in een werkweek van 39 uur en heeft een loonwaarde van ƒ 17,72 per uur. De functie is in augustus 1999 -dus tijdig- geactualiseerd. Deze functie kent een markering bij het buigen of torderen. Dit moet 50 keer per uur gebeuren: 15 keer per uur 90 graden en overigens 45 graden. Bezwaarverzekeringsarts Van Gulick wijst erop dat appellant in staat wordt geacht 500 keer per uur 60 graden te buigen zodat appellants belastbaarheid niet wordt overschreden. Deze toelichting acht de Raad alleszins plausibel.
Wat betreft de markering bij het aspect aanmerkelijke tijdsdruk is de functie na lezing van de omschrijving ervan door zowel de bezwaarverzekeringsarts Van Gulick, die de tijdsdruk niet excessief acht omdat het gaat om een incidentele overschrijding van de tijdsdruk bij het afmaken van een order, als de deskundige Gerssen akkoord bevonden.
Ook deze functie acht de Raad voor appellant geschikt.
Aan de eis van tenminste 3 functies met elk afzonderlijk ten minste 7 en gezamenlijk minstens 30 arbeidplaatsen is derhalve voldaan.
Indien de uurlonen van die drie functies worden vermenigvuldigd met reductiefactoren van 35/70, respectievelijk 39/70 dan blijven aldus verkregen bedragen alle boven het onbetwist gebleven maatmanuurloon van ƒ 8,58. Van enig verlies aan verdiencapaciteit is dan geen sprake.
Appellant is derhalve ook naar het oordeel van de Raad op de datum in geding niet arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ
Hieruit volgt dat bij de aangevallen uitspraak terecht het bestreden besluit in stand is gelaten zodat deze uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.P. Grauss.